Verhaal van de Molens

Onze molens vertellen een verhaal

Opvallend in de directe omgeving van het Grenspark Kempen~Broek is het grote aantal molens, 30 water- en 21 windmolens om precies te zijn. En ook nog 2 kollergangen.

Tijdens een actieve fietstocht door het Grenspark ervaar je dat deze molens méér zijn dan een decoratief plekje in het groen of een verfraaiing van het dorpsgezicht.

De molens ademen de ziel van hun omgeving, ze hebben eeuwen lang verhalen gevangen. Het zijn industriële monumenten die geschiedenis en anekdotes vertellen uit een recent en ver verleden. Het fietsen wordt tijdloos door de verhalen die onze molens prijsgeven. Luister dan ook goed naar de verhalen die onze molenaars of molengidsen u vertellen.

Moeder van de mechaniek

Het tandwieMolen draaiende delen 05 zwart-001l is een van de oudste middelen om beweging over te brengen. In een koremmolen wordt water- of windenergie, via assen, houten tandwielen en rondsels, overgebracht naar de molensteen. Reeds in de Romeinse tijd werd deze techniek toegepast in de watermolen. De molen wordt daarom ook wel ‘de moeder van de mechaniek’ genoemd.  De eerste machine die in staat was de energie van wind of water zinvol te gebruiken.

Vanaf de 12de eeuw, of misschien al wat vroeger, wordt deze techniek overgenomen in de windmolens.  Daarna blijft de techniek eeuwenlang vrijwel ongewijzigd. Pas in het begin van de 20e eeuw worden bij sommige watermolens de houten tandwielen vervangen door een gietijzeren overbrenging terwijl de meeste windmolens het houten raderwerk behouden.

 

 

Stuwrecht is een kostbaar molengoed

In de 18de eeuw behoorden de dorpen in het westen van het Grenspark Kempen-Broek tot het Prinsbisdom Luik en Staats-Brabant. De oostelijk dorpen lagen in het overkwartier van Gelder, het vorstendom Thorn en de heerlijkheid Kessenich.

windmolenrechtDe molens brengen de heren en de geestelijke ordes flink geld in het laatje. Vanaf de feodale tijd tot de Franse periode (9de tot 18de eeuw) kan in deze omgeving enkel een molen gebouwd worden door de leenheer of een abdij. Alleen zij hebben het molenrecht. Zij verlenen ook het stuwrecht aan watermolens, om de beek tot het gewenste peil op te stuwen. Het windrecht werd verleend aan windmolens waardoor de molen gerechtigd was wind te vangen. Een molenaar pachtte vaak dit recht tegen een hoge jaarlijks vergoeding. Het wind- en stuwrecht bestaan nog steeds, zij het in aangepaste vorm als de windbiotoop of waterbiotoop. De molenaar kan zich, tot op heden, erop beroepen dat de molen onbelemmerd wind kan vangen of wateraanvoer krijgt als zijn molen in het gedrang komt.

Molenban of molendwang

Een banmolen of dwangmolen, was een molen waar de naburige boeren verplicht waren hun graan te laten malen. Vaak waren deze molens eigendom van de plaatselijke heer of een andere hogere autoriteit, zoals een abdij. Het feodale recht van molendwang is in West-Europa in de twaalfde eeuw ontstaan.

Meestal wordt het molenrecht door de heer of abdij gecombineerd met een molenban of molendwang. Hierdoor wordt het de dorpelingen verboden om nog handmolens te gebruiken. Ze moeten  hun veldvruchten op de banmolen laten malen. De boer krijgt hierdoor meel van betere kwaliteit maar moet in ruil  een deel van zijn oogst afstaan. Door het banrecht kan de molenaar van de omwonende boeren eisen het graan op zijn molen te laten malen. De molenaar wordt vergoed met scheprecht. Hij mag uit elke zak een afgestreken molenaarsschep meel halen. De heer of abdij eiste een nog een groter deel aan cijnsen of tienden. Deze molencijnsen bleken een lucratief recht voor de heren en geestelijk ordes. Deze belastingen waren soms zo hoog dat ze de ondergang van de molen betekende. In 1679 is de watermolen van Molenbeersel niet langer rendabel. De zusters Agneten van Maaseik, die deze molen pachtten, moesten een te grote achterstand aan molencijns betalen aan het kathedraal kapittel van Luik. Door de hoge afdracht rendeerde de molen niet langer en ze verdween van de kaart.


Zoveel molens, zoveel namen.

17 TIC molens Voorste Luysmolen uithangbord -001Een molennaam is nooit zomaar gekozen. Soms ligt er een verhaal aan ten grondslag. Zo gaf Sjeng Clijsters, molenaar van Keent, zijn molen een naam in een romantische bui. Hij was net gehuwd met zijn Anna en als cadeau voor zijn echtgenote gaf hij de molen haar naam Sint Anna. Anna  graveerde haar naam in de muur bij de trap naar de meelzolder. Watermolens krijgen meestal een naam die verwijst naar de beek waaraan de molen ligt of naar de omgeving waarin de molen staat. In deze katholieke streek werd een passende heilige ook snel gevonden als molennaam. Zo was men verzekerd van de goddelijke bescherming van de molen. Windmolens krijgen soms ook de naam van de molenbouwer of de molenaar. Maar ook fantasienamen zoals De Windlust, De Zeldenrust, De Nijverheid of De Zorgvliet komen voor. Toch gebruikt de lokale bevolking vaak een andere naam dan deze officiële fantasie-benaming. Zo kent de Stramproyenaar De Nijverheid als Nijsmolen en in Molenbeersel werd De Zorgvliet Truyenmolen genoemd, naar de naam van de eigenaar.


Molenaar en zijn vroeger reputatie

molenaar2Niet enkel de vergoedingen die voor het malen afgedragen moesten worden aan de molenaar, waren een doorn in het oog van de boer. Ook praktische beslommeringen zorgden voor veel onvrede. Zo veroorzaakte de Vloedmolen op de Tungelroyse beek stroomopwaarts behoorlijk wateroverlast bij het stuwen. De verdwenen Vloedmolen wordt reeds vermeld in 1290. In 1433 legt de graaf van Horne beperkingen op en mag de molen niet meer malen in de zomer. Ook de molenaar van de Uffelse molen zorgde regelmatig voor problemen door een te hoge waterstand tijdens het stuwen waardoor de natte beemden niet gehooid konden worden. Menig molenaar stelde zich bovendien nogal arrogant naar de boer als zijn klant op. Concurrentie met een banmolen werd niet toegestaan. De molenaars werden gezien als kwelgeesten met hun “Duivelsvat”, waarin te grote hoeveelheden meel verdwenen en hun laatdunkendheid richting de boeren.


Watermolens en bokkenrijders in onze streek

(39) VVV Bosmolen MaaseikIn de tweede helft van de 18de eeuw werden onze streken geteisterd door de stroperstochten van de Bokkenrijders. Het waren groepjes van individuen, of zelfs hele bendes, die boerderijen, parochies maar ook molens afpersten.  Nolleke van Geleen of beter Arnold van de Wal was in het Westen van Kempen~Broek in sw omgeving van Opitter, Bree , Tongerlo, Beek en Bocholt, de meest tot de verbeelding sprekende schurk. Hij kende de streek vrij goed omdat hij als kleermaker en speleman overal in de regio kwam. Hij was een tijdje molenaarsknecht bij de Pollismolen in Opitter. Dat weerhield hem er niet van om later de molenaars van de andere watermolens in het gebied af te persen met brandbrieven. Daarin werd gedreigd de molen af te branden als niet aan zijn eis werd voldaan. De weduwe op de Ghen-Aa-molen in Beek kreeg verschillende brandbrieven. De Voorste Luisenmolen kreeg ook brandbrieven met het dringend verzoek geld te leggen. De Keyartmolen zou zelfs in brand gestoken zijn. Iets later werd de bende ontmaskerd. De bendeleden werden opgepakt, onder foltering ondervraagd en terechtgesteld.


Molens springen uit de ban

De Franse periode, tijdens het bewind van Napoleon van 1794 tot 1814, opende de moderne tijd met nieuwe perspectieven en mogelijkheden. De Hamontenaren waardeerden de veranderingen zo zeer dat ze hun nieuwe molen Napoleonsmolen noemen. De overheid ontnam alle molens hun banrecht.

water-aa-pegel-1873-7

Pegel op de AA-beek uit 1873 met winter- en zomerpegel

De watermolens behielden hun waterrecht maar het stuwrecht werd geregeld waardoor de boer geen hinder meer had van te hoge waterstanden veroorzaakt door de willekeur van de molenaar.

Elke watermolen moest voorzien worden van een pegel, een merkteken op een steen, dat aangaf tot welke hoogte het water mocht worden opgestuwd. Van dan af bepaalde de overheid ook of er een molen mocht worden gebouwd. Een enkele molenaar probeerde zijn banrecht nog op te eisen Zo haalde de molenaar van de Dorpermolen in 1793 zich de woede op zijn hals door een gerechtszaak aan te spannen tegen 36 Opoeterse boeren die hun graan niet meer lieten malen op zijn molen.

HET RECHT OP DE WIND

Eigenaar en molenaar waren doorgaans verschillende individuen. De eigenaar was kapitaalkrachtig. Kloosters, abdijen, graven of baronnen : zij konden molens optrekken en onderhouden. Van bij het ontstaan van de windmolens, blijken de feodale heren de touwtjes strak in handen te hebben gehouden. Niet iedereen kon zomaar ergens een windmolen bouwen : men had hiervoor de toestemming nodig van de hogere heer in de vorm van een wind brief. Hierin gaf de heer eigenlijk de wind in pacht ! Natuurlijk lette hij er zorgvuldig op dat elke nieuwe molen geen bedreiging zou vormen voor eigen nabijgelegen molens, want dat zou inkomstenderving betekenen. 

Sommige molens waren bovendien banmolens: ze lagen in een bangebied en alle inwoners van dit gebied waren verplicht hun graan op deze ene banmolen te laten malen en dus ook de prijs te betalen die de banheer bepaalde. Wanneer naburige molenaars in het bangebied graan ophaalden om bij hen goedkoper te malen, konden zij hiervoor gestraft worden. Dit heette “ketsen” en werd vaak bij verordening verboden …

 De molenaar zelf was meestal een eenvoudige pachter. Hij kreeg een pachtcontract en moest instaan voor het onderhoud van het draaiende werk van de molen. Bij het “begaan” van de molen, dit is de aanvang van het pachtcontract, werd er een prijzij gemaakt : een zorgvuldige beschrijving van de staat van de draaiende molenonderdelen. Bij het afgaan werd dan alles zorgvuldig gecontroleerd en de meer- of minwaarde berekend. Het staande werk moest door de eigenaar of de heer onderhouden worden. 

 Na het Ancien Régime, ruwweg vanaf de negentiende eeuw, konden meer molenaars zelf eigenaar worden van hun molen. 

Hoogtij voor windmolens

In de negentiende eeuw ging het de molens voor de wind. De bevolkingsgroei, het verkrijgen van burgerlijke rechten en nieuwe landbouwtechnieken veranderden het leven op het platteland. De opbrengsten van de gewassen namen toe. Handelaars zoals de Teuten, maar ook gegoede families en groepjes boeren bouwden in de omgeving nieuwe windmolens. Het tijdperk van de stenen windmolen brak aan.

Page_2_Image_115

Wanneer werden tussen 800 en 2000 de meeste molens gebouwd en wat voor molens waren het?

De boer kwam aanvankelijk nog met de hand-, geiten- of ossenkar naar de molen. In de Keijersmolen  kan je nog een ijzeren ring in de muur vinden waaraan de geit werd vastgelegd. De Annamolen van Keent heeft nog een ziêp (goot) waarin het karrewiel tot stilstand kwam. Enkele grote boeren hadden een trekpaard.

De evolutie ging verder. Door de uitvinding van het kunstmest kon de boer ook op minder vruchtbare gronden van zijn gemeente gaan telen. De overheid stimuleerde het fokken van trekpaarden voor de akkerbouw. Nog voor de eerste wereldoorlog had de os afgedaan en staat er bij de boer een krachtig trekpaard op stal. De molenaar op het platteland profiteerde tot de jaren vijftig van vorige eeuw van deze gunstige omstandigheden.

De glorietijd van de conische stenen windmolen

De standerdmolen, zoals de Sint Jansmolen van Stramproy is in de middeleeuwen het meest populaire windmolentype in Nederland en Vlaanderen. De houten molenkast rust op een rechtopstaande spil, de standerd of standaard. Met de staart onder de kast, die achter de molen uit steekt, en kruiwerk wordt de molenkast verdraaid om de wieken naar de wind te zetten.  De rechte stenen torenmolens, zonder staart, bestaan ook sedert de middeleeuwen. Het is echter een grote klus om bij deze molens de logge kap met wieken van binnenuit op de wind te richten.

limburgse-molenbaarden-39-728Een grote verbetering is sinds de 16de eeuw de achtkantige of zestienkantige houten molen zoals De Hoop in Swartbroek en de voorganger van de Zorgvlietmolen in Molenbeersel. Deze loopt naar boven conisch toe. Hij heeft, net als de torenmolen, veel meer opslagruimte en werkruimte dan een standerdmolen. Bovendien heeft hij een  kleinere draaibare kap met een staart en  kruiwerk aan de buitenzijde. Hiermee kunnen de wieken van buiten op de wind worden gezet.

In de 19de  en 20ste  eeuw kiezen bijna alle molenbouwers in deze omgeving voor een conische stenen molen. Deze molen heeft alle voordelen van een achtkanter en is bovendien duurzamer. De plaats waar de windmolen gebouwd wordt stelt bovendien minder eisen dan een watermolen. De nieuwe molenbouwer van de 19de eeuw moest zich geen zorgen maken om de molenbiotoop. Dit is de omgeving die de werking van een molen kan beïnvloeden. De plaats die hij uitkoos lag meestal aan de rand van het dorp. De wind blies over de akkers, heide en broekweiden. Omwille van het open landschap heeft de Sevensmolen van Kaulille als grondzeiler zelfs geen molenbelt nodig om voldoende windvang te garanderen.


Wandelende molens

5 TIC De Hoop SwartbroekWindmolens zijn vaak mobieler dan je denkt. Veel molens staan op andere plekken dan waar ze oorspronkelijk werden gebouwd. De Sint Jan in Stramproy werd in 1571 ten zuiden van het dorp gebouwd. Toen gaf de abdis van het Stift Thorn de molen in erfpacht. In 1804 verhuist hij naar zijn huidige plaats, 600 m noordelijker en dichter bij het dorp. De Sint Anna molen van Keent verhuisde van de stad Weert naar de buurtschap Keent. Maar absoluut recordhouder  is molen De Hoop in Swartbroek. Hij werd in 1788 in Delfshaven bij Rotterdam gebouwd. De molen verhuisde eerst naar Vlaardingen om uiteindelijk, ruim een eeuw later, in 1905, naar Swartbroek te verkassen. Daar begon deze statige achtkantige stellingmolen, de enige in zijn soort binnen Grenspark Kempen~Broek, een derde leven als beltkorenmolen en vanaf de jaren zeventig als stellingmolen.


De watermolen krijgt waterproblemen

De watermolens verhinderen grote nationale plannen uit de 19de en 20ste eeuw, om een vlotte afwatering te garanderen en moerassen droog te leggen. De Uffelse molen beroept zich in de negentiende eeuw nog op haar waterrecht en verhindert zo aanpassingen aan de A-beek op Belgisch grondgebied die nodig zijn voor het ontginnen van het Grootbroek. Later worden er plannen gemaakt om de Uffelsebeek (verlengde van de A-beek stroomafwaarts op Nederlands grondgebied) te restructureren. Het malen is intussen niet meer rendabel en in 1961 verkoopt deze molen dan toch zijn waterrecht. Ook molens op de Itterbeek zoals de Schousmolen komen om dezelfde rede stil te staan.

Stadsmolen

gemeentearchief Weert, Beekstraat 54, 6001 GJ Weert

Binnenmolen, één van de Weerter stadsmolens

In de 19de eeuw telde Weert 8 stadswindmolens. Het waren niet enkel korenmolens maar ook volmolens, oliemolens, zaagmolens, molens om schors te vermalen. Zij waren een essentiële schakel in de economie in en om Weert. De oudste Weerter stadsmolen waren eigendom van de Heren van Weert (Graven van Horne) of van de kerk.

Zo stonden de molen in Weert aan de basis van de groei van Weert en maakten ze de lakenindustrie mogelijk waardoor Weert een eigen Gouden Eeuw kende in de 16e eeuw met lakenhallen in Haarlem en Antwerpen. Door de industrialisering en urbanisatie verdwijnen bijna alle Weerter stadsmolens in de eerste helft van de 20e eeuw.

Sluimerend onheil

Zuiggasmotor Rennes (1)

Zuiggasmotor van van Rennes zoals ooit in de                Sint Annamolen Keent in Weert stond.

De druk op de molen buiten de stad is in de 19de en begin 20ste  eeuw minder groot. Hoewel, in de grote vooruitgang van de 19de eeuw sluimerde al de naderende ondergang van de klassieke water- en windmolen. De diesel-, zuiggas- en elektromotor waren aanvankelijk een hulp voor de molenaar. In verscheidene molens werd in de eerste helft van vorige eeuw een motor geplaatst. Om ook bij te weinig wind of te veel wind te kunnen malen en zo de bakkers als klanten tevreden te houden.

Echt funest voor de molens werd de grootschaligheid na de  Wereldoorlog II. Boeren leverden hun graan aan grote bloemmolens en kochten het veevoer onder gunstige contracten bij boerenorganisaties, de landbouwcorporaties. Het was een moordende concurrentie voor de zelfstandige molenaar. Een enkele molenaar bleef tegen deze overmacht vechten. De eigenaar van de Sint Jansmolen te Stramproy, brouwerij Maes, zou de molen afbreken. Molenaar Lei van de Winkel kreeg in de plaats daarvan een job aangeboden bij de plaatselijke Boerenbond. Lei hield voet bij stuk en zou zeker niet gaan werken voor zijn grote tegenstander de Boerenbond. In 1964 moest hij zijn molenaarsambt toch opgeven omdat de concurrentie te groot en zijn molen onrendabel werden. Een enkele molenaar weet door passie zijn molen draaiende houden. Zo vierde  Thei Keijers, van de Keijersmolen  te Molenbeersel, in 2015 zijn zeventigjarig jubileum als molenaar.


Molens in de oorlogen

1 TIC Annamolen Keent -003Aan de rand van de Dijkerakker, een historische kransakker zuidelijk van Weert, werd in 1911/1912 langs de Keenterstraat een stenen beltmolen gebouwd. Nauwelijks twee jaar na de ingebruikname van de molen brak Wereldoorlog I uit. De molenaar mocht niet meer malen want de Nederlandse overheid nam het graan in beslag om soldaten en vluchtelingen eten te geven. Voor de molenpoort stonden soldaten op wacht om te verhinderen dat landbouwers toch graan naar de molen brachten. Deze soldaten vingen ook de vluchtelingen uit het bezette België op. Vluchtelingen die de Dodendraad tussen bezet België en het neutrale Nederland hadden overwonnen. Aan die donkere periode in de geschiedenis van de molen van Keent herinneren nu nog ieder jaar de vele klaprozen op de molenbelt. Tijdens  

Vastleggen in volledig scherm 17-6-2017 201023.bmp

Oorlogsschade aan molens in Limburg in 1944-1945

Wereldoorlog II werden met wiekenstanden signalen doorgegeven aan het verzet. Zo waarschuwden men  voor Duitse soldaten in de buurt. Een riskante onderneming die al snel door de vijand ontdekt werd . Op menige molen werd  ook illegaal mechanisch olie geplet. Minder goed verging het De Windlust in de buurtschap Roeven bij Nederweert. In oktober 1944 werd de molen vrijwel volledig verwoest toen Duitse stoottroepen de molen in brand staken. De restanten van het binnenwerk werden in 1947 verwijderd. Alleen de uitgebrande en beschadigde romp bleef over.


De molens worden beschermd

In de jaren zestig van de vorige eeuw ontstaan er allerhande initiatieven om het molenerfgoed te beschermen. Organisaties zetten zich in voor het behoud of restauratie van molens. Op sommige molens krijgen hobbymolenaars praktijkopleidingen. Ook privé initiatief doet molens herleven. Soms wordt de molen gecombineerd met een nieuwe functie: horeca, een plaats om groepen te ontvangen, muziek te maken, te vergaderen of een culturele manifestatie te houden. Eén enkele molen herrijst letterlijk als een Feniks uit haar as. De Windlust in Nederweert, die in 1944 werd verwoest, wordt gekocht door een notaris uit Nederweert. Deze liet de molen voor eigen rekening restaureren en de kollergang plet weer zaden en noten.

Als de wieken of het waterrad stilstaan, geldt zeker voor molens: “Rust, Roest”. In en om het Grenspark Kempen~Broek staan gelukkig nog veel molens die regelmatig draaien en malen. Slechts enkele molens worden nog door een vakmolenaar bediend.

Vastleggen in volledig scherm 3-5-2017 190512.bmp

Talrijke vrijwillige molenaars laten in Kempen~Broek de molens draaien.

Tegenwoordig worden de wind- en watermolens vooral beheerd door verenigingen of stichtingen en bediend door vrijwillige molenaars die het trotse oude ambacht van de molenaar zo in ere houden en het ambacht van molenaar bewaren. Niet voor niets is het molenaarsambacht nu ook tot immaterieel cultureel erfgoed verheven. Samen met de andere vrijwilligers, moleneigenaren en overheden dragen we zo binnen het Grenspark Kempen~Broek onze trots uit voor de watermolens en windmolens, als iconen in ons prachtige landschap en vertellen wij zo het Verhaal van de Molens aan iedereen die dit verhaal wil horen.